In principe gelden dan de bewijsvermoedens van de artikelen 3:109/119 BW, waarbij de bewoner van een huis vermoed wordt eigenaar te zijn van de inboedel. De bewoner zal dan moeten bewijzen dat de roerende zaken die onderdeel uitmaken van de inboedel op het adres waar de betreffende debiteur is ingeschreven, aan hem en niet aan de debiteur toebehoren.
De bewijslast ligt bij de bewoner en de debiteur, niet bij de gerechtsdeurwaarder of schuldeiser. De gerechtsdeurwaarder gaat echter zorgvuldig te werk en zal alert zijn op de onderverdeling van bezittingen. Met de gerechtsdeurwaarder kan besproken worden welke bezittingen aan wie toebehoren en welke bezittingen noodzakelijk zijn voor het dagelijks functioneren en om de schuldensituatie niet te laten escaleren.
Om de zorgen van gastgezinnen voor Oekraïense vluchtelingen weg te nemen, adviseert de KBvG op schrift te stellen welke bezittingen het gastgezin toebehoren en welke bezittingen aan de Oekraïense logees. Met een getekende verklaring over de bezittingen van beide partijen kan in elk geval altijd aan de bewijsverplichting worden voldaan in het geval van beslaglegging op de inboedel van een van de partijen.