Ter Kuile: “Gerechtsdeurwaarders moeten er blind op kunnen vertrouwen dat de executoriale titel en de juridische grondslag voor invordering klopt. Dat vertrouwen is de basis voor ons handelen. Maar door de kinderopvangtoeslagaffaire ben ik gaan twijfelen of dat wel altijd zo is bij de overheid als schuldeiser. Verschillende overheidsinstanties mogen zelf beslag leggen op bankrekeningen en salarissen, zonder enige onafhankelijke toetsing vooraf. Dat betekent dat niemand anders ernaar kijkt: van het uitschrijven van bijvoorbeeld een verkeersboete tot en met de gedwongen afschrijving van een bankrekening. Bij private schuldeisers kijkt er eerst een rechter naar, en neemt de onafhankelijke gerechtsdeurwaarder de tenuitvoerlegging voor zijn rekening. De overheid heeft zichzelf in de afgelopen jaren alle rollen toebedeeld. Hoe kijkt u hiernaar, vanuit uw pleidooi voor meer tegenspraak?”
Brenninkmeijer: “Mijn analyse is in het kort dat de Nederlandse overheid zeer gericht is op efficiënt werken. De vraag daarbij is: hoe organiseer je tegenwicht tegen die doorslaande efficiëntie? Fundamenteel uitgangspunt daarbij is: de overheid moet behoorlijk en evenredig handelen. Wanneer de weegschaal niet in evenwicht is, moet je je afvragen of de uitkomst evenredig is. Toegespitst op de toeslagenaffaire zie je dat die tegenwichten onvoldoende hebben gewerkt. Dat heeft geleid tot een drastische en draconische uitvoeringspraktijk waarbij de overheid in alle opzichten het gewicht heeft geplaatst aan de eigen kant. De mensen om wie het ging werden geconfronteerd met hoge schulden, het ontbreken van een betalingsregeling én een directe en volledige invordering - voor zover dat nog haalbaar was. De overheid zelf kwalificeerde iedere vorm van uitstel of betalingsregeling als ‘fraude’. Burgers waren volstrekt kansloos.”
"Dat maatwerk ontbreekt totaal bij de overheid"
Ter Kuile: “Is het eigenlijk wel mogelijk om alles in één hand te houden en tegelijk oog te hebben voor zaken die niet goed gaan? Kan de overheid dit wel zelf veranderen?”
Brenninkmeijer: “De rechtspraak moet onafhankelijk en onpartijdig zijn. Dat is een fundamentele eis. Wanneer de rechter er niet aan te pas komt en de overheid zelf de titel verschaft, moet de overheid zelf dus ook een goede afweging maken, vanuit de behoorlijkheidsbeginselen: zorgvuldigheid, redelijkheid, proportionaliteit en gelijkheid. Maar door de focus op efficiency en bedrijfsmatig denken is er uiteindelijk heel weinig afwegingsruimte. Dat is een probleem. Vervolgens hoor ik steeds de roep om maatwerk, als maatschappelijke en politieke reactie op de toeslagenaffaire. Dat is vanuit het perspectief van de gerechtsdeurwaarder ook wenselijk, want zo kun je je werk redelijk en waarachtig doen. Maar of het nu gaat om uitkeringen van het UWV, de sociale zekerheid, toeslagen of de Belastingdienst: dat maatwerk ontbreekt totaal bij de overheid. En het is ook simpelweg niet mogelijk in de wijze waarop de wet wordt uitgevoerd. Er zou een heel ander overheidsapparaat moeten worden opgetuigd om maatwerk te kunnen leveren. Als de overheid bedrijfsmatig en geautomatiseerd wil werken, en geen enkele weging in concrete gevallen wil toestaan, dan is de overheid een gewetenloze incasseerder die maatschappelijk onnodige schade veroorzaakt.”
Ter Kuile: “Sinds januari dit jaar is weliswaar het bestaansminimum voor mensen met schulden beter geborgd door de vereenvoudigde beslagvrije voet (vBVV). Maar dezelfde overheid die dat regelt mag - als enige schuldeiser - beslag leggen op kredietruimte van bankrekeningen. Daarmee worden schuldenaren dieper in de problemen gedrukt. Bovendien mag de overheid als eerste vorderen, vóór andere schuldeisers. Werkt die preferentie niet in de hand dat er te weinig wordt gekeken naar de andere belangen?”
Brenninkmeijer: “In feite is het een ketenprobleem: zeker bij complexere situaties, met veel verschillende soorten schuldeisers, neemt de overheid in verschillende hoedanigheden een steeds prominentere rol in en eist steeds de eerste plaats op. Juist de overheid moet behoorlijk en zorgvuldig handelen bij het afwegen van alle belangen. Maar dat wordt hierbij niet goed gewaarborgd. Dit zou onderwerp kunnen zijn van veel breder onderzoek: wat is nu de structuur van schuldproblemen in onze samenleving? En wat is vanuit maatschappelijk oogpunt de beste remedie wanneer er in een gezin ook onderliggende problemen zijn zoals ziekte, werkloosheid en armoede? Er gaan nu tonnen aan geld naar zo’n gezin om ze bij te staan, terwijl het echte probleem is dat er te weinig inkomen is: op bijstandsniveau of daar nog onder. Dat kan uiteindelijk leiden tot dakloosheid en alles wat daaruit voortvloeit. De maatschappelijke kosten hiervan zijn enorm. Wat werkt dan het beste voor die gevallen die op de rand zitten van een redelijk bestaan? Je kunt je afvragen of de preferente positie van de overheid niet zorgt voor disbalans. Zeker als de toets voor behoorlijk handelen daarbij afwezig blijft.”
"Steeds meer onderzoek laat zien: je moet scherp onderscheid maken tussen mensen die niet kúnnen en mensen die niet wíllen betalen"
Ter Kuile: “Ik merk ook dat vorderingen door overheden vrij gemakkelijk worden verhoogd met hoge boetes, vanuit de gedachte: ‘Als we er maar genoeg bovenop gooien, gaan mensen wel een keer betalen’. Maar voor mensen die geen geld hebben vererger je daarmee de schuldensituatie alleen maar. Hoe bescherm je al die mensen die niet kunnen betalen?”
Brenninkmeijer: “De filosofie van de overheid is inderdaad: als we maar een strenge knoet hanteren, komt het uiteindelijk wel in orde. Die komt voort uit de overtuiging dat misbruik de sociale zekerheid ondermijnt. Dat zie ik ook bij sancties voor mensen die niet voldoen aan informatieverplichtingen met betrekking tot de WW, of de participatiewet. Maar steeds meer onderzoek laat zien: je moet scherp onderscheid maken tussen mensen die niet kúnnen en mensen die niet wíllen betalen. Die laatste groep kun je met een verhoging in de goede richting duwen. Maar voor mensen die niet kúnnen betalen vergroot je de ellende juist. Je moet die groep dus anders behandelen. De overheid heeft namelijk ook een zorgplicht, in het kader van de behoorlijkheid: zorgvuldig handelen. Je moet dus zeker weten of er sprake is van onwil of van niet kunnen betalen.
Een tweede belangrijk punt - aangehaald in het rapport ‘Weten is nog geen doen’ van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid - gaat over het gebrek aan doenvermogen. Mensen met schulden zijn vaak niet meer in staat om rationeel te handelen. Ze maken bijvoorbeeld hun enveloppen niet meer open. Het is een soort verlamming waarbij mensen geconfronteerd worden met een grotere macht en daardoor bevriezen.
En ten derde: de meeste mensen krijg je veel beter in beweging door een positieve en constructieve benadering. Dat zien we ook bij de handhaving van de WW en Participatiewet. Als je niet louter incasseert en daarbij recht op je doel afgaat maar weet met wie je te maken hebt en in gesprek kunt gaan, kun je veel effectiever zijn.”
Ter Kuile: “Een goed begin zou inderdaad zijn dat alle organisaties die invorderen aan de voorkant goed kijken naar het onderscheid tussen niet-kunners en niet-willers. Gerechtsdeurwaarders komen bij mensen aan de deur en kunnen daar die inschatting beter maken. Zou je bij de tenuitvoerlegging niet moeten zeggen: we gaan als overheid niet meer zelf innen, maar leggen dat neer bij een onafhankelijke partij, zoals een gerechtsdeurwaarder?”
Brenninkmeijer: “Ik kan me zo’n voorstel goed indenken vanuit het perspectief van gerechtsdeurwaarders. Maar vanuit de vraag: ‘hoe kun je het evenwicht herstellen?’ kijk ik primair naar de overheid zelf. Die moet een weg vinden om invulling te geven aan de behoorlijkheid. Ik vraag me bovendien af hoeveel ruimte een gerechtsdeurwaarder eigenlijk heeft bij een gerechtelijke uitspraak. Een titel moet toch gewoon worden uitgevoerd? Als de titel nu eens niet komt van de rechter maar van een overheid: kan de gerechtsdeurwaarder dan wél een eigen afweging maken? Ik zou zeggen: die moet de overheid zelf maken. Of zou u een rol kunnen formuleren waarbij u als gerechtsdeurwaarder nog een zorgvuldigheidsafweging kan maken, wanneer er al een titel ligt?”
Ter Kuile: “Vorderen op bankrekeningen gaat vaak met grote aantallen tegelijk, waarbij het geld snel wordt binnengehaald. Niemand komt dan namens de overheid bij schuldenaren op de stoep. Als gerechtsdeurwaarder kom ik nog wél aan de deur. Ik kan door de gordijnen naar binnen kijken, mensen spreken. En dan kom ik er vaak achter dat mensen het gewoon echt niet begrijpen: veel mensen met schulden zijn laaggeletterd. Dan neem ik contact op met de opdrachtgever - in dit geval dus met de overheid - en zoek ik overleg. Zo’n veiligheidsventiel zijn, dat is voor ons wel een optie. Wanneer de overheid de tenuitvoerlegging aan ons zou overlaten, zouden wij hen scherp kunnen houden.”
Brenninkmeijer: “Bij de professionaliteit van de gerechtsdeurwaarder hoort dat die met deskundigheid kijkt naar het concrete geval en eventueel mitigerend kan optreden: geen knalharde vuist, maar matigend. Dat element van proportionaliteit op het niveau van de concrete zaak is essentieel. Maar op dit punt moet de overheid ook tegenspraak krijgen wanneer het gaat om de generieke aanpak. Dat is wat mij betreft essentieel. De signalen die gerechtsdeurwaarders afgeven kunnen bijdragen aan een noodzakelijk tegenspel, waarbij de overheid terugkoppeling krijgt bij nadelige gevolgen van beleid en uitvoering. Helaas zie ik bij de toeslagenaffaire dat overheden steeds minder oog hebben voor en oor hebben naar zulke tegenspraak vanuit de samenleving.”
Ter Kuile: “En hoe ziet u dat bij het tot stand komen van de titel? Bij particuliere schulden moet daar een onafhankelijke rechter over oordelen. Maar bij een belastingvordering hoeft dat niet. Ik begrijp dat uit oogpunt van efficiency en van kosten, maar niet vanuit de scheiding der machten. Ons pleidooi is: zorg dat mensen wel met hun bezwaren ergens terecht kunnen.”
"Gerechtsdeurwaarders zijn een maatschappelijke voelspriet"
Brenninkmeijer: “Bij het CJIB heb je na het krijgen van een boete op zich wel rechtsbescherming: je kunt je zaak voorleggen aan de rechter. Maar het boetestelsel zit zo in elkaar dat 98 procent van de gevallen gewoon wordt geïncasseerd. De rechterlijke functie is daar heel ver op de achtergrond. Ook bij de toeslagenaffaire konden mensen wel in beroep gaan, maar het wordt mensen uiterst moeilijk gemaakt. Overigens zie je dat ook bij grootverbruikers in de private incasso, zoals postorder-, telecom- en energiebedrijven. Die hebben ook belang bij een eenvoudige en efficiënte tenuitvoerlegging.”
Ter Kuile: “Dat kan zo zijn, maar: ik sta wél op de stoep met de dagvaarding. Bij private vorderingen gaan wij voor de troepen uit. Daarmee bieden we meer rechtsbescherming voor een schuldenaar dan enkel achteraf. Juist bij mensen die bijvoorbeeld niet in staat zijn een brief te schrijven, is het belangrijk in een zo vroeg mogelijk stadium persoonlijk contact te krijgen. Natuurlijk, de overheid zelf zou het vertrekpunt moeten zijn van de redelijkheid. Maar als de keuze wordt gemaakt om het bedrijfsmatig te benaderen, en tegelijk klinkt de roep om de menselijke maat, dan ben ik ervan overtuigd dat de gerechtsdeurwaarder vanuit zijn onafhankelijke rol daarin zeker de helpende hand kan bieden.”
Brenninkmeijer: “Gerechtsdeurwaarders zijn een maatschappelijke voelspriet. Daarover zijn we het eens. Zij voelen goed aan waar eventuele problemen in de samenleving zitten. Om goed te kunnen functioneren moet een overheid zich openstellen voor zulke signalen vanuit de samenleving, die feedback organiseren en zaken die worden genoemd serieus oppakken. Anders kun je verwachten dat het weer goed mis gaat, zoals bij de kinderopvangtoeslagenaffaire. De overheid zou dus ook de signalen van gerechtsdeurwaarders serieus moeten nemen en moeten profiteren van hun deskundige inbreng. Het gaat mij te ver om te zeggen dat de gerechtsdeurwaarder altijd de tenuitvoerlegging zou moeten doen. Ik constateer wel dat uit hun professionaliteit voortvloeit dat je niet zonder pardon altijd incasseert.
En ik sta achter de stelling dat ook bij de tenuitvoerlegging gekeken zou moeten worden naar het individuele geval. Daar moet een element van behoorlijkheid in zitten. Gerechtsdeurwaarders geven daar inhoud aan. Dat maatwerk in de tenuitvoerlegging zou er ook bij de overheid moeten zijn.”